de felle monden en de sterke slapen.
Hun handen, groot, builden als verborgen wapen in broekzak of kromden samen op den rug.
De knieën kromden wat en ook de beenen. Stug zat het groote hoofd op korten nek, gedrongen: de donkre oogen die weinig zonne vongen staarden somber peinzend recht vooruit
of keken speurend, als van een, die sprak, het stemgeluid,
of iets, de zware stilte stoorde. Zij stonden daar
als lorken op een heide, dicht bij elkaar
en ook verspreid; de hemel trekt aan alle kanten dicht,
wordt zwart: een schichtig schietend licht
slaat al de boomen zilver, uit het duister
de boomen blijven stil, dragen de zilvren luister
en ’t donderend en bulderend geweld
om hunne hooge ruige koppen, die fier gesteld
omhoog ten hemel blijven. Zij stonden, spraken haast niet, keken
de koppen recht en stil, de monden vast; reken
mannen op een zwaren wacht.
Zij wachtten Dirk.
Dirk die vroeger steeds het eerst voor staken was die staken propa'geerde: die nu tot kras
6