maar liet, als toen het koper ópklonk, blij! zich met hem ingaan in de lange rij; beurde de kinders dat hij die kon zoenen
op mond en oogen: en nog verlegen in ’t vervreemde doenen
spraken zij weinig tot elkaar en liepen samen stil
met ’t vooglen en muziekgejuich, in !t zonnegoudgetril
in de groote lange stoet, die als ’n kleurige bloemenslinger was
rondom de haven, die spiegelend als helder vensterglas
te blinken lag in ’t gouden zonnelicht.
De vanen waren fleurig, de menschen trosten dicht, en hoog zong om hen het jubelend geluid van kinderstemmen, luide trams, getrommel en gefluit van de muziek, als voor een bruid die gaat ter reidans, en met haar meisjes klaarstaat.
Dien middag kwamen zij te zamen thuis
zij brachten brood en rookvleesch mee naar huis
en met het groote mes sneed zij een dubble snee
voor hem, lei die op zijn bord, en boter dee
ze erop. Op ’t gasstel kookte zij een beetje water
dat kookte snel met sputterend geklater
uit ’t tuitje: en koffie schonk zij hem toen lief erbij;
dan, met hun vieren, stille, aten zij
36