— zooals de wolken ruimen smorgens vroeg en dekken telkens even ’t gouden zonlicht dicht — een vlaag van weemoed over 't oogelicht.
„Wat zal jij doen”, vroeg hij, „wij willen ’t gaarne weten en keek ze méér nog in de oogen, diep.
Dan als een die al haar harde trotschheid is vergeten
en zacht en kleen wordt, hief zij omhoog de handen: er liep
’n. rilling over 't ranke lijf, de borst die schokte
en wijl haar keeltje, tranen, tranen, slokte
snikte en kreet ze dan. Dan trok ze ’n zakdoek
uit haar onderrok, veegde haar oogen, mond, en kloek
de roodbekreten oogen bloot, het lijf in recht opstaan
zei ze Maarten morgen met de kinderen te gaan.
Die stond toen op met ’n hartelijk „goeiendag” terwijl hij diep weer in haar oogen zag en neeg, als wilde hij ze kussen:
hij ging snel achteruit en wendde, en verlegen tusschen-door de kinders die hij haastig groette zocht hij de deur, en ging op snelle voeten.
Het schip dat meerde, de menschen kwamen neer
Als bij oorlog 'n leger mannen in ’t geweer
staat aan fortenwal, zoo stonden de mannen, vrouwen,
34