Luurman zat over hem, zag, zelve schreiend, dat de tranen uit Dirk’s oogen als zilvre perels drongen en al maar nieuwe, al maar nieuwe sprongen op 't grauw gelaat. Toen trooste hij den maat gaf hem een vaste hand: zijn gelaat vlak voor het zijne zei hij: ,,’t is nu voorbij nu wacht geluk je weer en ben je weer bij ons de oude Dirk, die zoo goed kon raden; ik zeg ’t vanavond nog de kameraden en wat die zullen blij zijn! Nu, houdt je goed!” toen drukte hij nogeens, vast, als perste hij moed daarin, de hand van Dirk.
Met om hem sterrenfonkeling
als gouden lovers op een grijzen sluier, de zachte rimpeling
en suizing van het water, onder, zat hij; het zong
in hem toen hij neerging en ter bedde gong
naar ’t volkslogies. Daar steeg toen luid,
gewekt door een die keek op 't trapje uit
en meldde dat hij kwam, een luid, een luid „hoera!”
en allen sprongen uit hun beddenla
op vloer bij Dirk en drukten hem de hand;
en zoo stond hij omringd en overmand
door vele mannen en in hun midden schreide hij;
29