zijn grijs vermoeid gelaat zilver besproeien, gudste om takels, booten: en slank en rank ging de hooge mast als ’n zilvren zuil omhoog.
De lucht viel zacht in zwartfluweelen boog omlaag en diamant pinkten de sterren als trossen zonnetjes in ’t zwarte verre.
Hij zat en dacht nog na terwijl de ander ging: en in zijn ziele was een zanggezing
van blijheid en geluk; de angst en haat werd zwakker;
toen hij op zijn bed lag, denkend, wakker,
in den lichten morgen, was hij een gelukkig kind
dat zich opeens met speelgoed in rijken tuin bevindt
terwijl ’t een armoedeurtje binnenging; — de kleuren
en ’t lief gerei en al de zoete geuren
maken het rijk van blijheid, stralend blij!
zoo was in lichten morgen, opzittend, hij;
hij wiesch het grauwe haar en floot en floot
en als ’n groote bloem lag in hem bloot
zijn hart, zoo licht en vrij en onbeladen.
Toen Luurman 's avonds voor de kameraden aan boegspriet kwam toen zei hij, ja dat hij heel graag mee zou doen; daarna vertelde hij bevende wat hij geleden had
28