weer gaan staken; het voorjaar is een beter tijd,
het voordeel van het najaar zijn wij kwijt
de patroons namen het, toen ’t slap werd, weer terug.
Namens den Bond vraag ik, je weet ik ben bestuurder, terug
te komen weer in onze rijen. De huur wordt duurder,
het brood wordt duurder, zoo hard en stug
is niemand, of hij doet nu mee; ieder voelt
het knellen; mijn vraag aan jou bedoelt
een vredesvraag te zijn, wat denk jij ? mee te doen ?!
Eén man zal ons niet schaden en met fatsoen weten wij wel eentje uit den weg te houden dat weet je — je was zelf bestuurder; maar kom,
— verhard niet zoo, je verslempt je heelemaal! — weerom bij ons; alles zal vergeten zijn; ontvangen als den oude zal ieder je, als ware niets gebeurd; erlangen zal je vriendschap, als vroeger, en niet als een pestbeladen beest met altijd open kringen om je heen zal je langer dwalen. En je vrouw . . .
Dirk keek plots op, als iemand die felle kou lijdt, zoo beefde hij bij 't hooren van het woord, zijn mond vertrok angstig, als door een koord-gesnoerde keel zei hij: „dat niet! dat niet!” en viel weer in, voorover, hoofd naar knieën, liet
26