rauw rees een terggehuil uit vele kelen;
het snel voetklekken ging een maatzang spelen
op keien. Als lang getergde apen in een kooi
vliegen rechts links en achterwaarts en voor met ópgegooi
van ’t driftgespannen lijf, zoo liepen de vrouwen
de mannen om Dirk en zijn wachters en nauwer
sloten zij hen om.
Toen hoorde Marie het ééne woord, het eene, het haar diep grievende, haar beenen wankelden, haar mond zocht ziek naar lucht en luider hoorde zij „verrader!” „onderkruiper!” „onderkruiper!” Plots smeet zij met een smak, in schaamte en in haat de deur in ’t slot, drong met de kinders achterwaart de kamer in, zette zich in een hoek en schreide: de kinders aan haar knieën, schreiden beiden.
Zij schreide heftig schokkend als ’n moeder doet die hartelieveling, ’n kindje missen moet en einde, eindeloos, wellen de snikken en tranen.
Dirk had niet gehoord naar haar wenschen en vermanen
zij wilde niet dat hij zou blijven werken,
tegen zijn makkers zijns meesters macht versterken
in levensstrijd. Nu zag zij hem gehaat
geminacht en vernederd, als ’n vieze hond die staat