de tafel, vloer en kopjes: en als een sterre doet er
in donker raam, keek zij in Dirk zijn oogen
even, en lei haar wimpers dan, niet durvend en bewogen.
Tot op 'n avond toen heeft hij haar gepakt haar roode wangen met blaadjes volgeplakt en dan, haar blonde kopje geklonken in zijn arm zoende hij, bukkend, haar mond; zij maakte alarm en lachte, lachte, lachte! de moeder lachte mee! en brouwde toen nog koffie voor die twee en ellek bakje kreeg een heerlijk klontje suiker.
Het lampje straalde ’n gouden ruiker stralen!
de lijmpot op het kacheltje was sprookjes aan ’t verhalen
en pufte, pufte met een zware tong.
Een windje zong: een gouden zon kwam doopen de nieuwe wereld ; de struiken liepen open en lieten groene en bruine blaadjes zien.
De vrijend hippende vogellien die zongen, tierlieden en joolden en sprongen dat de boomen de struiken te bloeien begonnen Toen smolt het harde ijs, kwam vrij de haven.
Zij hebben saam hun moedertje begraven