De zachtblanke de teedere handen liggen samen als baden ze zacht en als boden ze weer de guirlanden de witten, haar lieflijk gebracht.
O leven zoo vroeg mij verloren in uw bloeiende lieflijkheid, wie zal nu mijn leefuur mij schoren wie wordt nu mijn adem gewijd.
En het leven, 't zachtteedere leven dat nu klaagt om de melk uit uw borst dat gedije zijn leven, uw leven, en nu roept u en jammert van dorst.
De gouden, de gulden flambouwen, de blonde, de gulden flambouwen, de kaarsen dooven zacht.