De gouden, de gulden flambouwen de blonde, de gouden flambouwen de kaarsen branden zacht.
De wind ruischt er nauw doorhenen door de kamer dagelichtblind, een gordijn ruischt en ruischt alleene bewogen door suizlende wind.
De doode, de teedere doode in de pracht van haar glanzig zwart haar Jigt vreemd, als droomde ze bloode op de bloemenomdolven baar.