CEDEREN VAN EERE
Hoogste der Hoogsten de Heere alleen altijd en eeuwig in ’t eeuwig verschenen opgaande neergaande Eeuwigheen, het Al in zichzelve het juichen, het weenen.
Die in den Hemel en Werelden blinkt
lichtend van glanzen en Heerlijkheid die alles inheeft die alles doordringt waar zonder niets was door der Eeuwigheid.
Alles ontlook in den Goddelijken wil; woorden en wet zijn ons licht als de zonne, Zijn aloude schare als ’n lichtvlam ópbrandt door eeuwen en eeuwen, in weeën en wonne.
10