VOORZANG
Wie genaakt U in den Hooge Schepper van het Hemellicht,
Heer van elk beproef en pogen, Heer die hart en hartslag richt.
Die de zeeën wild doet zingen die de zonnen op haar maat in haar millioenen ringen op Uw rhythme wentlen laat.
Heer van Deerne en van Rechter, van den bergstroom en den vliet, van de deemoedige en vechter van zonneberg en fluistrend riet.
Die ons aller harte doorleest en doorspijkert en doorpijnt, die ons ziet als ’t schaamle oerbeest en al wat uit de ziel opschijnt.
Heer ons aller Hoogen Vader neem de zangen van uw knecht die hij spaad, doch niet te spade er biddend in Uw voorhof legt.
9