Daar was iets in je oogen, toen, dat meer nog dan de gouden noen mijn hart deed juichen en ontstelde: het veel toezei en veel vertelde.
Daar zong een vogeltje omhoog, een kwikstaartje sprong aan en vloog al huplend voor de fietsen uit als danste het voor ’n bruid.
Dien dag, veel Zondagen daarna sla ik nu bij mijzelven ga:
’k zie je ’n schoone bloem, naast mij, kleurig in zonneliverei.
Toen ’t Zondag was toen ’t Zondag was toen hebben gereeën wij tweeën.