gaan zal,
naar je jeugd’gen trant.
Niet van sterren je zal spreken
wijl zijn sterren allen weken:
maar van maagpijn! rheumatiek! en die dondersche fabriek!
Meisje, zoek een jonger ventje die zacht kust je
en verwendt je, ik, ik ben een oude man die alleen nog klagen kan.
Geef je blosje hart en ziel, o mijn schoone roode roosje dat nu welig bloeien gaat,
’n jongen, frisschen flinken maat!