aarzelt zoekend naar een lijn.
Maar de rood-fluweelen bogen zijn dan plots vaneen gevlogen als ik wenschte goeden dag, en ’n zonneblije lach
is dan door je oog gezond als ik stille bij je stond.
’k Heb toen vele leuke praatjes je verteld, mee in de gaatjes van je oog en ziel gezien; rare meid, een oude man die niet zoen--en vrijen kan.
Niet langs achterbuurtsche paadjes
en de stille avond-straatjes met je handje in zijn hand