MEI
’t Was Mei en ik heb in de zon gewandeld in de zon in de zon gewandeld.
Een wandelstok een strooien hoed een beetje zon in het gemoed Een zonzang in de oogen.
En lippen die maar samen gaan die ’t eigen wijsje niet verstaan die stamelen en preven die stotteren en beven.
Daar was een vloed van bloemenmooi van zonnegoud en groenen tooi, wiekjes die joolden en zongen en trantelden en sprongen.
’t Werd mij dien morregen zoo licht zoo zonnig werd mijn oud gezicht, mijn hart werd zeer bewogen.
Dan is een zwarte dagenvloed als kraaienzwerm uit houtgeboet zijn donker nest ontvlogen.
Ik kon mijn harte weer verstaan, ik kon weer in de zonne gaan; of het de zonne zelve was zoo blonk mijn harte, klaar als glas.
Zangen van Hoop