GIJ KUNT GETUIGEN
Gij kunt getuigen, liefste kameraden, dat ik mijn tijd met jammer heb gedragen dat 'k krimpte, kreunde, van de stage plagen en toch nimmer en nooit liet leven heb verraden.
Maar eene smart is mij te zwaar te dragen, het nieuwe kruis dat ’k tors in enkelheid: zooals ’n beest zocht ik van kindschen tijd mijn voedsel en mijn stal, en vond niet, vele dagen.
Nu is de zegen van de Eeuwigheid
die ’k vond in u voor altijd mij genomen
het zoeken, niet om u meer, doet zoo wee!
Gij hebt zoo teeder lieflijk mij geleid
wie volgde u niet, zonne! zonder schromen?
enkel de plagen gaan nu met mij mee.