Zangen van hoop

Titel
Zangen van hoop

Jaar
1919

Overig
Gedichten

Pagina's
106



WINTER

Ik vrees zoo voor den Winter,

mijn kind,

de regen spettert en dolgezind

blaast fel de wind, de wind.

Je zachte kopje is zoo warm

tegen mijn borst gelegen, je lijfje stevig in mijn arm

draag ik de winden tegen.

Mijn baard die wappert als 'n vaan

boven je donker hoofd je, de regendruppen vallen, slaan

zwartvlekken op je sloofje.

Ik hoor je adem, hoor je lach,

mijn hart dat knijpt van angst bijeen, waarheen die weg toch voeren mag?

waar laat de winter ons getweên.

Hoevele malen, lieve zoon,

zal ik, mijn schat, je dragen? het bed is koud en koud de woon,

ik hoor je hongerklagen.

De huizen staan zoo droef, zoo zwart,

zoo armlijk en zoo donker, zoo, hartje, beeft mijn zwarte hart

zoo zonder eenen flonker.

Want ’k vrees! vrees voor den Winter,

kind,

de regen spettert en dolgezind

blaast fel de wind,

de wind!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.