’N VADER ZINGT
Zegen die door mijn harte trekt, zegen die straalt in mijn ziel, zegen die ’t bloed mij tot zingen wekt, zegen die mij toeviel.
Knaap van mijn hart en het harte mijn knaap, die mijn troost en mijn droom mocht zijn, zie ik je wankelend wezen aan weet ik niet of ik moet schreien gaan; knaap van mijn ziel en mijn ziel.
Buiten daar dondert het wilde kanon, buiten spuit modder en bloed naar de zon, buiten daar stijgen en vallen weer neder menschen en huizen, geblazen als veder.
Dood doen de menschen elkander aan, vaders die vaders vermoorden gaan! en kinders die zullen verloren zijn wie is er dan vader zoo'n kindekijn?
Buiten daar zilvert nu blinkend de maan,
Bleek pinkelen verre wat sterretjes aan,
Bleek liggen de dooden in modder en stof, verbrand is het land en tot puin is de hof.
Hoe ijzig is ’t buiten en ijzig mijn hart, mijn ziel is zoo donker, zoo bang, zoo verward; ik wil 't al niet zien, niet hooren! niet weten!
’k en kan ’t geen adem, geen adem vergeten.
Rustig cadanst nu jou adem ’n wijsje, je murmelt, je zingelt, je lachelt 'n reisje, wijd liggen je krullen op ’t blankwitte waad omhenen je droomend zachtlijnig gelaat.
4
Zangen van Hoop