Zangen van hoop

Titel
Zangen van hoop

Jaar
1919

Overig
Gedichten

Pagina's
106



28

DE ZWERVERS

Zij hadden beiden zon op ’t hoofd en op de magere gezichten, en in de oogen wonderlichten en zorg was om hun mond gedoofd.

De koelte ruischte om hun slapen de zee die neurde aan hun voet zij rustten saam, en ’t licht was zoet, de arme godverlaten knapen.

Zij lagen zooals menschen liggen die nimmer kenden zorg om brood rustig bijeen, en recht en groot was nu hun lijf in ’t nederliggen.

Als straks de zon zal zijn gegaan haar zegen van hun hoofden neemt, ontwaken zij, weer stil en vreemd hun donkre oogen zullen staan.

Dan ligt de wereld wijd en ruim maar nergens is hun stille stede, dan gaan zij met de paden mede naar die haar bochtge gril en luim.

En ergens, ver, is weer een steen waar zij, in lompen die hen dekken zich parig zullen nederstrekken tot morgenlicht hen weer drijft heen.

Gij kinders die door 't leven dwaalt en nergens hebt uw stee of woning geboren als ’n Prins of Koning en teren moet op wegenvaalt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.