HET EEUWIG LIEFDEFEEST
Zooals de eeuwge aether de eeuwge ruimte kust en draagt de warme aarde in zijn zachte armen: zooals de eeuwge zee naar eeuwge landen gutst, en aan haar eeuwig stort zijn zingend
liefd-alarmen.
Zooals in ’t voorjaar, licht, het liefdezingend
beestje
om ’t vrouwtje hipt en breidt zijn glanzge veeren
uit
en kust het hartje; het zingend liefdefeest je geeft vogels eeuwig, altijd ’n bruigom altijd ’n
bruid.
Zoo draag ik in mijn hoofd ’n volk bont van
geleden,
mannen, vrouwen, hoogrijzig, stralend van sterke
daad,
mannen, vrouwen, klein en zwak, laf stil van
zeden,
kunstenaars en wijzen met lichtend hoog gelaat.
Gij draagt hen, als de ruimte draagt de aarde zooals ’n spinne één is met haar draden en ze
draagt,
tot bloeien naar het licht in uwer lenden gaarde en plengt ze met uw bloed, mijn ranke sohoone
maagd.
Later als stille palmen spelen op windevaart en dansen naar het licht en wuiven naar beneê waar onze oude asch als ’n hoopje wordt bewaard gaat over wereld juichend, uit u en mij ons twee
'n leger kerels, ’n leger helden, sterke vrouwen die hoogtrotsch treden, doch teeder ’t stralend
oog: