Dan laat ik stil mij sleepen, tot waar het handje wil, den adem dichtgeknepen, de voeten bijster stil.
Zoo ga ik zachtjes, zachtjes, tot dat ’k moet blijven staan, onder 'smoorde kout en lachjes een lichtje twinkelt aan,
dan is 't mijn ochtendkrieken, .... nietwaar Marietje mijn .... van dag die als met wieken zoo snel versneld kan zijn ....