DE BRIEFBESTELLER.
De briefbesteller gaat voorbij, de bel riep niet haar roep naar boven, ik kan het maar niet goed gelooven en zie, of hij nog wendt naar mij.
Twee dagen heb ’k je niet gezien, mijn liefste lief wat kan dat zijn, dat je niet zondt een briefje mijn ben je niet wel, gansch ziek misschien ?
Zit nu de dokter aan je bed wijl ik mijn cijfers hier moet pennen en zit hij peinzend, om te kennen oorzaak, die zoó je pols verzet.
Ach liefste lieve toe, dat niet ! wat kan een ziek-zijn je wel baten, en ik arme alleen gelaten schrei niet en denk niet van verdriet.