DE AVOND.
De avond verfde rood de zee en zwart den wijden hemel, een late vogel scheerend glee langs ’t koperrood gewemel.
Een vreemde stem gromde van ver en neurde zwarte klachten, en uit der wolken zwarte vachten glansde een bleeke verre ster.
Je adem zoemde in mijn oor en zong er wijzen, zacht, de zee weedroef neurde erdoor, — .... heel donker kwam de nacht.