LAURENS,
Er is een bepaald soort jongen. Alle onderwij-zers kennen hem, Als je hem tegenkomt, als je het geluk hebt hem in je klas te bezitten dan voel je je lekker als kip. Je hart gaat open. Je bent tevreden in je onderwijzersbestaan. Je voelt, dat je nuttig, dat je noodig bent, dat je een be-langrijke plaats vervult. Je zou geschapen moeten worden als je er niet was, alleen om dien jongen. Want je moet immers zijn vraagbaak, zijn dokter Alwetend, zijn encyclopaedie, zijn poort-der-weten-schap zijn?
Ofschoon, neen, verbeeld-je maar niets: je bent lang zoo gewichtig niet. Je bent maar zijn knecht, de ge-sjochten bootsman die hem rondvaart over de breede wateren der kennis, je bent de sjofele gids die den toerist mag rondleiden in het interessante gebied van het weten, waar hij alle hoekjes en gaatjes van ver-langt te kennen.
En wee als je in je taak te kort schiet: hij zal wel zorgen dat je niet verflauwt! Hij sleept je eenvoudig met de haren erbij: alsjeblieft, wat is dit, wat is dat; waarom doen ze dit zoo, waar komt dat vandaan?
Zoon jongen, of hij schoolgeld betaalt of niet, ver-langt ״waar voor zijn centen”: wetenschap wil hij hebben en daar dient de meester voor, om hem die te geven,
85