kruierswerk van het dragen van anderer lasten; het vriendelijke geduld van den wetende, die niets eischt, omdat hij heeft; de zachte blik van den dienstknecht, die den tempel kuischt en de poort voor ons opent; zij zijn allen zoovele bescheiden vragen aan onze luid-ruchtige eigendunkelijkheid: vergist ge u niet? Zijt ge wel op het goede pad? Is datgene, waar gij u voor moeit, wel der moeite waard?
En de eenvoudigen van geest, wier mond gesloten is, maar die een oogenblik dringend en verlangend naar ons omzien, kunnen het niet helpen, dat wij de bood-schap niet verstaan, en eerst later, achteraf, bemerken, dat zij ons iets te zeggen hadden.,.
Neen Ben, je waart en je bent niet een der onzen ,,. Je ging je eigen weg en je had je eigen zekerheden ., * Beste, trouwe jongen, altijd tevreden en werkzaam, altijd vriendelijk en zacht en bescheiden: ik geloof toch, dat je niet tevergeefs in mijn leven geweest bent. Want al ben ik dan wel heel hardleersch, ik ben toch niet zoo dom, of ik heb eindelijk tenminste wel iets begre-pen..,
Neen, jij bent niet de nieuwe mensch, die werelden moet uitmeten en oneindigheden vergelijken en onder-zoeken, voor hij een stap kan doen; jij bent de oude, die dit alles reeds kent en heeft doorgemaakt en naar waarde geschat, en je begint, waar wij eindigen, neen: waar wij hopen eenmaal te zullen aankomen,. ,
En daar, van die plaats af, waar wij je nog niet be-reiken kunnen, zie je naar ons om, en zegt met een glimlach:
״Wat hebben jullie toch een geworstel! Het is toch zoo eenvoudig ... ik ga zoo zeker en veilig op mijn af gebakend pad!"
Ja, wij kunnen niet met je mee. ,. niet op die ma-nier... Maar toch verliezen we je niet uit het oog»
142