appetijtelijk overheen spreidde.
De zuurman-die-door-de-stad-gaat, legde de porseleinen deksels over de schoone witte potten, waarin pekelau-gurken, augurken-in-’t-zuur, uitjes, komkommers, krijn1) en gezouten le-moenen lagen te wachten op het oogen-blik, dat het speurend oog der zaakkun-dige huismoeders ze zou uitverkiezen om de tongen harer huisgenooten te streelen en te prikkelen, bij de consump-tie van het als-boter-zoo-weeke, smeui-ge soepvleesch.
De zuurman echter die-in-de-straat-blijft, kookte tijdig zijn eieren, opdat het vroege volk, dat naar z’n werk ging, er reeds eentje zou kunnen pikken om het te pellen en in het zout te doopen en met groote, gulzig-genietende happen te verslinden. Hij zette zijn schoteltjes met krootje2) klaar, étaleerde zijn stuk-ken biet, sneed zijn mooten komkommer
ג) Mierikwortel. 2) ■Roode kool in 't zuur.
12