de rooie sterappelen en de gele citroe-en, de bellefleuren en de reinedooren, de bezilverde mandarijnen en de sinaas-appelen die je angeuren dat je hart er-van opengaat, de donkere kokelikootjes en de mooie lichte kraakamandelen, en de ruige cocosnoten en de doosjes blan-ke dadels, de zoete pruimedanten en de mangelen-met-rozijnen en de mat-jesvijgen en de fleurvijgen en de doffe kastanjes en de verschgebrande kergau-sche-mangelen en de meloenen, de net-meloenen en de kanteloupen en de wa-ter- en de suikermeloenen, de groote, sappige peren ook, de ״bondelewie”1) en de bergamotten en de vijgeperen en de kalebas- en de kruideniers- en de dirkies- en de diamant- en de maag de-peren en de jutteperen-als-wijn, kleu-rig-mooi uitkomen tegen de weelderige trossen der druiven en de zachte blozing der perziken.
*) Bonne Louise.
10