ELLY’S WERELDJE.
Het was zoo lekker zacht en zoel in den tuin. De oude vlierstruik en het populiertje en ״de boom van mijnheer Meerhuizen”, — een mooie lijsterbes, door dezen braven buurman met zorg opgekweekt, en die wel zoo vriendelijk was, halverwege over de schutting te willen hangen, — gaven net genoeg schaduw om de felle zon wat te tempe-ren. Het gras en de bloemen stonden weelderig. De witte roos aan de keukenschutting boog onder zijn geurenden last. Zachtjes neuriënd klonk de stem van Riek, het meis-je, uit de keuken. Teddy, de hond, lag droomerig te slapen. De duiven, Elly’s drie mooie, witte pauwstaarten, hipten parmantig rond tusschen de musschen, om kruimeltjes te pikken. Het duivenmoedertje, mevrouw Molly, bewoog coquet haar kopje op en neer en schudde zenuwachtig en druk met haar staartje. De duivenmeneer, Polly, kwam er wat statiger achteraan. En beiden koerden zij waar-schuwend naar hun zoon Sipsu, die ruzie wou maken met de musschen en hun als ouders al heel wat verdriet en moeilijkheden bereid had. Je snapt wel naar wien hij ge-noemd was: natuurlijk naar Sipsu, den Knappen Jongen,1) maar hij deed zijn naam geen eer aan. Altijd was er wat met Sipsu. Op een keer, toen hij vliegen leerde, had hij slecht opgelet en was in de braamstruik gevallen en Teddy, de hond, die blaffend naar hem toe kwam om met hem te spelen, zou hem in zijn vreugde bijna opgehapt
1
Door N. van Hiclitum zoo mooi beschreven!