nisch genoeg, —׳ ja, dat doet een lang leven! ׳— om ook hen te begrijpen, die wisten aan welken kant de boter zat, en heel wat te doorzien van den niet-idea-listischen kant van het leven.... Zoo was zij groot, heel groot en belangrijk in ei-gen gevoel en zij was toch zoo klein, ook weer in haar eigen gevoel en in dat van anderen: zij was niets dan een klein vrouwtje, een klein oud menschje, weg-gezonken in haar stoel en hulpeloos en uit een anderen tij d en alleen haar gelaat leefde, en er lag die stralende glans op, die innige verheerlijkte zieleglans, die beter dan haar woorden, al bijna niet meer van deze wereld was....
Oom, keurig gedistingueerd mannetje, — en wat zag hij er nog jeugdig en res-pectabel uit, een kwiek heertje, als hij daar kwam aangestapt! - oom had zijn geestigheid, zijn nuchtere, koele ver-stand, zijn fijnen glimlach, zijn toewij-ding, zijn ordelijkheid. Zeker, ook zijn 20