to’tje misschien, of wachtende, tusschen twee trams, op een vluchtheuvel; wij hadden haar door dat gekrioel kunnen volgen en dan hadden wij meer wezen-tjes kunnen zien, die, van verschillende kanten komend, zich allemaal in dezelf-de richting bewogen, allen naar één doel en zoo, hun ״levenslijnen” volgend, hadden wij ze ten slotte samen zien ko-men aan een bepaald huis, waar zij een voor een in verdwenen.
En het huis was een oud huis, ergens aan een statige laan, waar nog de arme, oude, verlaten patriciërshuizen staan, die met moeite hun voorname uiterlijk bewaren, daar zij de vernedering heb-ben moeten ondergaan hunne verwaar-loosde ruimten, ׳— waar eens de rijken hun gezinsleven vierden, ׳— te zien op-doffen voor zooiets minderwaardigs als zakendoeleinden of feestgedoe.
Dit was dan een feestgebouw en voor 16