Toen *t weer voorjaar werd, ging ze* Als hij fietste, was hij 9n gebogen oude man, verwaarloosd, niemand poetste zijn schoenen* Maar hij kwam ’s avonds met grote bloemboe* ketten terug, zijn tuintje verwaarloosde hij, alleen wilde bloemen waren de moeite waard, geen gecultiveerde* Hij hoestte veel, maar geen dokter overschreed zijn drempel. Toen men hem enkele dagen niet uit zijn woning komen zag, werden de buren ongerust* Een politieagent opende de deur* Midden in de voorkamer vond hij *n fiets, ’t lichaam van den gestorven dichter scheef op den divan en er waren verdroogde bloemen in ’n lampetkan*