'Hoort Israël...' 49
en verordening worden erkend, met alle rechten en alle plichten. Ja, ook plichten. De Bund wilde Polen tot een socialistisch vaderland maken, ook voor de Poolse joden.
Meneer Maandag heeft me deze staatkundige denkbeelden vele malen uitgelegd. Veel tegenargumenten kon ik niet te berde brengen, want, eenmaal op zijn stokpaardje, liet hij me niet aan het woord komen, maar hij heeft me nooit kunnen overtuigen. Toen verscheen, in de dertiger jaren, in een Frans dagblad een grote reportage van Albert Londres, die een reis door Oost-Europa had gemaakt en bijzonderlijk de toestand van de joden had beschreven. Ik vertelde meneer Maandag iets uit deze artikelen. Toen de reportage later in boekvorm verscheen, en er ook een Nederlandse vertaling uitkwam, De wandelende jood is thuis!, heb ik een exemplaar aan de schoenmaker ter lezing gegeven. Hij las het met een kritisch oog, ofschoon hij sinds zijn zesde levensjaar nooit een voet in het oosten van Europa had gezet. Maar zo innig was zijn geestelijk contact, dat hij met werkelijke kennis van zaken het geschrevene aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp. Zijn eindoordeel luidde:
'Die man heeft een hart, maar hij kan niet in het hoofd van een Poolse jood kruipen. Hij heeft alles gezien en alles eerlijk verteld, maar begrepen heeft hij niets. Je moet er zelf heengaan. Dan zul je zien, dat ik gelijk heb.'
Zo dank ik aan onze schoenmaker het denkbeeld van een journalistieke onderzoekingstocht in Oost-Europa, waartoe Het Volk me in 1932 in de gelegenheid stelde. Meneer Maandag gaf me introducties mee voor mensen, die hij nooit had ontmoet en die hij alleen maar kende, omdat hun namen en adressen stonden in het krantje, dat hij elke week uit Lodz ontving. Hij stopte me ook een papiertje in de hand, waarop hij met Hebreeuwse karakters de naam had geschreven van het zeldzame boekwerk in het kastje met de judaica.
'Als je in Wilna mocht komen, vraag dan in de Straschun-bibliotheek of ze er een exemplaar van hebben.'
Niet alleen omdat meneer Maandag het mij gevraagd had, bezocht ik in Wilna de Straschun-bibliotheek. In een straatje achteraf, geleund tegen de muur van de eeuwenoude synagoge, vond ik de twee kleine ver-trekj es, waar in een rommelige wrakke kast de handschriften werden bewaard van de Goan, de grote geleerde - handschriften waarvoor beroemde verzamelaars miljoenen hadden geboden. Maar Wilna was de stad van het Boek, en de joden zijn het volk van het Boek. Ze verkochten