w buurman en de mensen in Groningen, in Maastricht — overal in Nederland. Dat bedrag, dat we allemaal samen verdienen, noemen we: het nationale inkomen;
ten tweede: het bedrag, dat U aan het eind van de week in Uw loonzakje of salariszakje vindt. Dat is het persoonlijk inkomen.
Die twee moeten we goed uit elkander houden, anders gaat het ons duizelen.
Vraag: : .־' T
Hoe groot is het nationale inkomen van Nederland?
Antwoord:
In 1950 was dat 18.470.000.000 guldens (achttien duizend vierhonderd zeventig maal een millioen gulden). Dat is niet zo'n heel klein beetje.
Vraag:
Hoeveel inwoners telde Nederland in dat jaar 1950?
Antwoord:
Rond tien millioen.
Vraag:
Als dat nationale inkomen nu eens voor niets anders werd gebruikt en gelijkelijk onder die tien millioen Nederlanders was verdeeld, hoeveel zou elk dan hebben verdiend?
Antwoord:
Volgens Bartjes: is dat ƒ 1.847.—.
Let wel, onder alle Nederlanders, dus mannen, vrouwen, zuigelingen, grijsaards, zieken en gezonden, elk zou stuk voor stuk ƒ 1.847.— hebben ontvangen.
Rijk en arm.
We weten wel, dat het nationale inkomen ongelijk over de burgers
is verdeeld. Maar hoe ongelijk is het verdeeld?
Hoe?
We beginnen bij de rijke pieten.
In 1938 waren 400 Nederlanders bij de belasting aangeslagen voor een inkomen hoger dan honderdduizend guldens per jaar.
In 1948 was hun aantal tot 500 gestegen.
En dan gaan we van de rijke pieten met een sprong naar de leden van de smalle gemeente.
In 1938 waren rond een millioen mensen in Nederland aangeslagen voor een inkomen beneden ƒ 2.000.— per jaar.
In 1948 was dat aantal gestegen tot een flink eind over de twee millioen.
Nu moeten we even oppassen voordat we uit deze getallen gevolgtrekkingen gaan maken.
Want deze gegevens hebben betrekking op de lieden, die aangeslagen zijn in de inkomstenbelasting.
Van de gezinsinkomens zeggen de cijfers ons niet veel. Want in heel wat gezinnen is meer dan één kostwinner.
Hoe staat het nu met die gezinsinkomens?
Precies weet niemand dat. Maar in 1938 hëeft men wel een officiële schatting bekendgemaakt. Die is erg leerzaam.
60