IN DE PARTIJ
chttien jaar moest men zijn, om officieel tot ״de Partij" te kunnen worden toegelaten — en ik wachtte geduldig, totdat mijn tijd was aangebroken. Maar een paar vrinden van me toonden minder zelfbeheersing. Die schreven op het invulformulier een valse geboortedatum; zij waren al lid toen ze pas zeventien waren, de smakkers. Waarom ik die valsheid in geschrifte niet heb willen plegen? Ik weet het niet meer. Maar ik moet me bij voorbaat verdedigen tegen de aantijging, dat het braafheid was. Vermoedelijk zag ik de noodzaak van zulk een falsificatie onvoldoende in. Ik gevoelde me lid van de Partij; de aanmelding was per saldo een formaliteit. Met alle gebeurtenissen in de afdeling leefde ik mee. Eigenlijk bezat ik een enigszins ongewone status: partijgenoot zonder dat ik lid van de Partij was. Het leek, achteraf gezien een beetje op de langdurige verlovingen, zo van om en nabij een twaalfjarige duur, die vroeger meer voorkwamen dan tegenwoordig; die verbintenissen verschilden eigenlijk in niets van een gewone echtverbintenis; alleen mocht men de huishoudelijke vergaderingen niet bijwonen.... De partij vulde gaandeweg onze jonge levens geheel. We sjouwden alle openbare vergaderingen af. ״Barthold Meryan" lazen we als een kroniek van dierbare bloedverwanten. Frank Thornton, Bartstra en Carla kenden we beter dan onze bloedeigen omes en tantes. We noemden alle personen uit deze sleutelroman bij hun werkelijke namen. We wisten precies waar Cornelie Huygens strikt historische feiten beschreef en waar zij de werkelijkheid had geromantiseerd. De partij was onze familie. We kenden alle populaire sprekers, mitsgaders hun hebbelijkheden (en on-hebbelijkheden). We wisten precies welke loopjes zij in hun redevoeringen plachten te gebruiken. We kenden ook den vijand, de debaters, die op geen vergadering ontbraken. Dat waren in die tijd vrijwel allen anarchisten — als je er nu zo eentje tegen komt, is hij een politieke fossiel. Daar was toen een syndico-anarchist (zijn naam doet er nu niet toe). Lang en spichtig. Een zwarte flabberdas op een los overhemd en op het blondgelokte hoofd een zwarte hoed met brede randen. Hij droomde hardop van Stirner en van ״der Einzige und sein Eigentum". Zijn loopje was de stereotiepe uitdrukking: ״Maar dan moet u niet vergeten, waarde heren...." Hij had een ijle hoge stem. In
A
13