HOOFDSTUK I
In handen van de vijand
Eind februari 1941 rinkelde in het kantoor aan de Weesperzij in
Amsterdam de telefoon.
'Hallo, met Geldrop'.
'Met mijnheer Geldrop zelf?'
'Jawel!'
'U spreekt met een vriend...' 'Wat zegt U?'
'Dat U met een vriend spreekt. Vindt U dat zo vreemd? Ik wil U even waarschuwen. Vanavond komen ze een inval bij U doen. Ozo.' Toen werd de verbinding verbroken.
Even bleef baas Geldrop roerloos zitten. Zijn hersens hadden tijd nodig om de boodschap te verwerken. De mededeling had hem als het ware verlamd. Maar na enkele seconden herstelde hij zich. Hij liep snel naar de garage achter het kantoor. In een grote ver-huisauto zaten Dirk en Willem te praten.
'Smeer 'm fluisterde baas Geldrop gehaast, 'Smeer 'm. We krijgen de moffen op visite. Ze hebben jullie schuilplaats ontdekt.' In een oogwenk waren Dirk en Willem op de been. Willem greep haastig een koffertje. Hij begon allerlei papieren in te pakken. Dirk had een tas gegrepen.
'Smeer 'm nou gauw', zei baas Geldrop, 'neem alleen de hoogst noodzakelijke dingen mee. De rest van de rommel ruim ik wel op.' 'En U zelf dan?' vroeg Dirk.
'Als ze niets vinden, loop ik geen gevaar. Tenminste, daar reken ik op. En ik heb wel even tijd om alles in orde te maken.' Enkele minuten later reed baas Geldrop met veel gerucht een grote vrachtwagen naar buiten. Hij zette het gevaarte zó voor de uitgang, dat één kant van de straat onzichtbaar was. Daarop begon hij met een andere auto op wanhopige wijze te schutteren, net zolang, totdat de twee auto's dwars op straat stonden. Als er mensen in de buurt mochten zijn, moesten ze zoveel aandacht hebben gehad voor de auto's, dat zij Dirk en Willem niet konden hebben opgemerkt, toen die stcelsgewijze de garage verlieten.
9