Al haar kleinkinderen waren grootmoeder Gitele even lief. Maar de oudsten, de Meyers, hadden toch een streepje voor. Spotte mijn vader:
'Een streepje, één streepje? Zegt U maar gerust: een streep.' Als het aan haar had gelegen had ze al haar kleinkinderen verwend, en alle eerstelingen grondig en voor hun gehele leven bedorven. In die genegenheid voor de eerstelingen waren ook weer graden; graden van anciënniteit.
De diepe kloof tussen de generatie van grootmoeder Gitele en die van haar kinderen, bleek nergens zo duidelijk als juist in de waardering van het mystieke. Zij spotte nooit werkelijk met het ongeziene. Haar kinderen huiverden en spotten tegelijkertijd.
Wees grootmoeder hen terecht:
'Jullie gelooft niet, maar jullie bent bang. Geloof en vrees lijken
soms op elkaar, maar het is niet hetzelfde. Als jullie eens had
moeten meemaken, wat ik heb meegemaakt.'
Die laatste zin sloeg bijzonderlijk op een jonge man, met wie ze
verkering had gehad, voordat ze haar man zaliger had leren
kennen. Dat moet een vreemde snuiter geweest zijn, zelfs als
ik aanneem, dat grootmoeder hem gaandeweg eigenschappen
is gaan toedichten, die hij nooit werkelijk heeft bezeten.
'Hij was met de helm geboren.'
Ze kon zijn uiterlijk zeer beeldrijk beschrijven.
'Mooi was hij beslist niet... nee, hij was geen beeld.'
Troostte vader haar:
'Je hebt lelijke beelden ook.'
Beet ze terug:
'Hou jij je mond, als er over mooi of lelijk gesproken wordt moeten schoonzoons zwijgen. Nee, mooi was hij niet, maar hij
89