MIJN YIDDISHE MAMMA
Het beeldje van Mendes da Costa ('nietig van afmeting en met de lijnen van een monumentstaat in het Kröller Museum. Twee Joodse vrouwtjes keuvelen met elkaar. Op de arm van het ene mensje ■zit een kind. De moeder kijkt zó verheerlijkt, dat het andere vrouwtje maar één woord kan hebben gezegd. Dat woord heeft de beeldhouwer in het voetstukje gekrast. 'Gesjiewes.'
Het is een woord dat'engel3 betekent. Zijn volle waarde krijgt het door de innigheid, waarmee het wordt uitgesproken. Wie de vrouwtjes van da Costa ziet hóórt de enige intonatie, die bij dit tafreeltje past: 'Gesjie-ie-ie-iewessie.'
Met dat ene woord bedoelt het vrouwtje eigenlijk: c Wat een gesjie-ie-ie-iewes van een kind. Wat is het unbeschrieen al groot voor zijn leeftijd, gezegend zal het zijn en moge God U gezondheid en kracht geven om de bruiloft van zijn kindskinderen te beleven. Gesjie-ie-ie-wessie
Zo'n beeldje is met toverkracht begiftigd. Het werkt als een katalysator op de verzadigde stroom mijner herinneringen. Het is een lamp van Alladin. Ik betast het. Schimmen uit het verleden krijgen hun oude vertrouwde gestalte terug. cAls de dag van gisteren..
Ik strijk liefkozend over het glazuur. De twee keuvelende vrouwtjes staan voor me. Ze zijn de eersten, die tot het leven terugkeren, de eersten van een lange, de eersten van een eindeloze rij.
7