Om dat verhaal is in de kring van de familie eerst hartelijk gelachen. Het werd langzamerhand een vaste vraag, wanneer die kennis op visite kwam. Informeerde moeder: 'Heb je m'n vader onlangs nog gezien?' Iedereen deed alsof het een kapitale grap was. Maar ze kwamen er té dikwijls op terug. Dat deden ze nooit met een echte grap; een oude mop stond niet in hoog aanzien bij ons. Dat ging zo een hele tijd door, totdat grootmoeder op een avond zei, dat ze de volgende dag naar Haarlem zou gaan. Ze liep naar het station. Stapte voor het eerst van haar leven in een stoomtrein, naar Haarlem. Vertelde ze 's avonds bij ons in de huiskamer: 'Ik had die man zó willen aanspreken. Sprekend mijn man zaliger, zoals die eruit heeft gezien in het jaar van zijn dood.' Iedereen in de huiskamer huiverde, toen ze dat zei. Alsof er nog iets in de kamer was. Iets, dat niemand kon zien, maar dat iedereen toch aanwezig wist.
Later vertelde ze ons, dat ze op het station in Haarlem op een bank was gaan zitten. Hoe lang ze daar heeft gezeten, wist ze niet, maar het moet uren en uren geweest zijn. En ze keek maar naar die stationschef. Sprekend haar man zaliger. Sinds die dag ondernam ze behalve de jaarlijkse bedevaart naar Zeeburg, op ongeregelde tijdstippen een tocht naar Haarlem. Daar spaarde ze voor. Ze praatte er na die eerste keer nooit over. Maar iedereen in de familie wist het. Als ze, eens in de zoveel maanden, 's morgens het zwarte kanten mutsje opzette in plaats van het katoenen kapje, dat ze op door-de-weekse dagen placht te dragen, zeiden de familieleden tegen elkaar: 'Vandaag is het weer kijkdag in Haarlem.'
85