bij ons de grote was doen. Ze was een beetje dovig, ze lispelde en ze sprak op een irritante wijze door haar neus. Ze was spichtig en haar armen waren pezig. Een zieltje. Bovendien was ze verslaafd aan de kersenbonbons. Ik wil niet beweren, dat ze 's morgens, 's middags en 's avonds alleen maar kersenbonbons nasjte. Zoals een ander mens geen glas jenever kan laten staan, zo kon zij geen leed zien aan de uitstalkast van Nabarro op de Breestraat.
Zei grootmoeder vergoelijkend:
'Je moet maar •zo rekenen, als iemand het in zich heeft, wordt hij dronken van een stuk kaas'
Waar en wanneer het eerst de mogelijkheid geopperd werd, dat ome Kootje en tante Eeffie een echtverbintenis zouden aangaan, is nooit opgehelderd. Het is niet uitgesloten, dat Eeffie werkelijk verliefd was. Dan zou ze dus grootmoeder haar zoet geheim hebben onthuld. Het kan ook zijn, dat grootmoeder met dat geheimzinnige zintuig van haar, Eeffies genegenheid heeft vermoed. Daarna moet het een klein kunstje voor haar zijn geweest het zielige oude vrijstertje haar geheim te ontfutselen. CHeeft er ooit iemand voor grootmoeder iets geheim kunnen houden ?) Het is zelfs niet onwaarschijnlijk, dat de gedachte aan die schidach het eerst bij grootmoeder is opgekomen; en dat ze daarna Eeffie zo van haar weet heeft gepraat, dat die op Kootje verliefd geworden is.
Hoe het ook zij, op een avond, toen we zaten te eten, zei grootmoeder koel en zakelijk: 'Eeffie moet chassene doen met Kootje.' Zei vader:
'Moet ? Nou ja: moet. U bedoelt, dat u het wilt.'
78