Zei moeder:
'Van het geld, dat hij aan die twee temeies spendeert, zou een fatsoendelijk joods meisje een knappe huishouding met een stel gezegende kinderen kunnen onderhouden.' Overwoog grootmoeder:
'Als je het mij vraagt komt hij niet op een eerlijke manier aan z'n geld. Wie het zo makkelijk uitgeeft, heeft er vast niet voor hoeven te werken.'
Vader zweeg. Maar een paar dagen later kwam hij op dat gesprek terug.
'Van morgen ben ik meneer Scherpenzeel tegengekomen.' 'Hij heeft zeker weer alleen goeie morgen gezegd.' 'Hoe raadje het zo? Maar nooit zal je raden over wie hij nog meer heeft gesproken.'
'Nou?' -
'Over Lowietje Jacobs.'
Moeder en grootmoeder wisten door jarenlange ervaring, dat vader nu op een omslachtige manier iets zou gaan vertellen, waarvoor hij later in schijn alle verantwoordelijkheid zou kunnen loochenen.
'Meneer Scherpenzeel zegt, dat die Lowietje een prima verkoper is. Hij mag dan een pierewaaier wezen, een schuinsmarcheerder en een zwabber, maar eigenlijk is er niet dat op hem aan te merken. Die jongen geeft veel geld uit, wat zou dat? Als hij een gierigaard was, bij wie zelfs geen vlo een goed leven zou kunnen leiden, hadden jullie weer iets anders op hem aan te merken. Laat zo'n jongen toch zijn gang gaan.' Met meneer Scherpenzeel als enige, maar volstrekt betrouwbare zegsman bouwde vader langzaam maar zeker aan Lowiet-je's reputatie als prima verkoper.
54