׳Wat dan?'
'Weet ik nog niet, en dat doet er trouwens ook niets toe. Misschien begin ik weer ergens een andere zaak en als die is opgewerkt, doe ik ook die weer van de hand. Ik werk om te verkopen, niet om in een winkeltje te blijven zitten. Een winkeltje is een stinkeltje.' Zei moeder:
'Je bent veel te rusteloos voor een zakenman.' 'Rusteloos is het woord niet,' weersprak Jacob haar, 'ik ben met honger geboren en die honger gaat nooit meer weg. Als mijn maag vol is, heb ik nog honger. Honger naar de hele wereld en naar alles wat er op is, honger naar wat andere mensen bezitten ... Jullie kunt niet beseffen wat dat is.' 'Misschien tóch wel,' zei moeder rustig.
Jacob's verdere loopbaan in het zakenleven werd een duizelingwekkende klauterpartij van de ene onderneming naar de andere. Hij werd koopman in alles wat ongeregeld was, in alles waar geld mee te verdienen scheen. Soms bereikte ons het gerucht, dat hij een verlies had geleden, waarvan een gewoon mens nooit zou kunnen herstellen. Dan weer hoorden we, dat hij een kapitaal had verdiend op de beurs. Jonas en Duplikaatje verhuisden uit de Markensteeg naar de nieuwe buurten achter de Muiderpoort. Want Jacob was een goed kind van zijn ouders, die hij liet meedelen van zijn geld. Af en toe zagen we hem nog wel eens. Hij bleef hondenmager. En zijn bewegingen waren weer hoekiger dan ooit. Zijn ogen schenen altijd iedereen en alles te taxeren. Alsof hij voortdurend op de loer lag en dacht:
'Wat is die man waard ? Voor hoeveel is die of is ddt te koop.'
176