diging voor de vreemde combinatie van broodbezorger en dichter, die hem zelf blijkbaar verbaasde:
'Beste mensen, ik moest me toch uiten En 'k ging me aan versjes te buiten.'
De stugge gesloten boerenjongen Kees deed niet aan literatuur. Hij werd meubelmaker. Daarna bode van zijn vakbond. Later bestuurder. Hij werd lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Want aan de invloed van de bibliotheek in de Franse Laan konden hij noch Hijman zich onttrekken, gesteld dat ze dat zouden hebben gewild.
Het Gebouw werd het middelpunt van een schone beweging. De bron, die een grote gemeenschap van gelijkgezinden voedde. De stad was trots op die schepping van Berlage. Maar voor de leden van de Bond was het de tempel. Ik herinner me, dat mijn vader eens op een avond, toen hij meeging boeken ruilen in de Laan, gekscherend tegen me zei: 'Zie je die ene steen... de derde in de twaalfde rij van onderen af. Dat is nou mijn steen. Het is: ons Gebouw, en die ene steen is van mij.'
De architect had het huis een hoge stoep gegeven. Wie binnenging moest het gevoel krijgen, dat hij zich had losgemaakt van het alledaagse. Dat hij zich verhief boven degenen, die niet tot de gemeenschap van bondsleden behoorden. En de hele wereld mocht vrijelijk zien wie er binnentrad. Wanneer de Bond feestdagen vierde, een jubileum, de invoering van de achturendag, dan trok zich der leden dankbaarheid samen in een geschenk: voor het Gebouw. Ik herinner me, dat ons hele gezin, feestelijk aangekleed, op een avond naar de Franse Laan wandelde; ik zal toen een jaar of twaalf zijn geweest. Professor R. N. Roland
147