Toen ik, van die j ournalis tieke reis terug in Nederland, mijn ervaringen op schrift stelde, zei meneer Maandag, dat ook ik het Oosten had gezien met de ogen van de Westerling. Binnen de vierkante kilometer van het ghetto in Warschau bloeide de romantiek, ja de kunst. Wist ik dat niet? In de beslotenheid der ommuring kon men ook de vertrouwde warmte vinden van een eigen omgeving, van veiligheid tegen onbekende en daardoor ongewenste invloeden. Het was niet allemaal zwart-in-zwart. Die artikelen zijn later in een boekje gebundeld1, dat ik de titel gaf'Joden in nood'.
Op een avond wandelde ik naar de Manegestraat om meneer
Maandag een geschenk-exemplaar aan te bieden. Per saldo was
het toch ook wel een beetje zijn denkbeeld geweest, nietwaar ?
Hij bekeek de omslag. Las de titel en zei peinzend:
'Ik denk, dat je een verkeerde keuze hebt gedaan. Joden in
Nood? Nee, dat is niet de juiste titel.'
'Wat had ik er volgens Uw idee dan op moeten zetten?'
Hij dacht even na en zei langzaam:
'Hier kunt U lezen wat het ghetto aan de Joden heeft misdreven.'
De jaren vergleden. Het werd 10 mei 1940. De gruwelen van de Middeleeuwse Zwarte Dood waren kinderspel vergeleken bij de genoegens der Duitsers, dat volk van dichters, denkers, dieven en doodslagers.
Toen de blonde gorilla's meneer Maandag en zijn achterlijk zoontje en zijn zieke vrouw en David kwamen halen, David, die pas dokter was geworden - toen heeft meneer Maandag de ingang van zijn kelderwoninkje verschanst. Op zijn primitieve
1 Joden in Nood, verschenen bij de N.V. Arbeiderspers in Amsterdam 1932.
129