geheel met water was gevuld. Een ordinaal heette zo'n ding. Het deed dienst als lens en lichtversterker. Meneer Maandag had een vrij druk beklante zaak; en hij repareerde heus niet alleen schoenen van arme mensen. De Kerkstraat was in die jaren een gegoede buurt. Als iemand zei: 'Ik woon op 't Veld' (zo heet de straat in de volksmond), dan stond dat ongeveer gelijk aan de mededeling tegenwoordig: 'Ik heb een middenstandswoning.'
Van zijn verdienste had meneer Maandag zonder veel moeite kunnen rondkomen, indien hij slechts een gewoon mens geweest ware. In werkelijkheid was onze schoenmaker een vat vol tegenstrijdigheden en innerlijke twijfel; een rusteloze zoeker en tegelijkertijd een mijmerende dromer. De gecompliceerdheid van zijn wezen begon men pas te vermoeden, wanneer men in de donkere achterkamer de twee boekenkastjes nader bekeek. In het ene stond uitsluitend Judaica. Gebedenboeken. Commentaren, door vrome mannen geschreven. Er was één stoffige foliant, waarop hij ongemeen trots was, zó zeldzaam was dat boek. Zei hij:
'Ik mis liever een arm dan dat ik dat boek verlies.' Hij beweerde, dat een exemplaar ervan zelfs in de beroemde Straschun-bibliotheek in Wilna niet voorradig was. In het andere boekenkastje vond men slechts natuurwetenschappelijke werken. Maar de keuze van die werken scheen door een middeleeuwse alchemist te zijn geschied. Allemaal stok-oude folianten. 'De Natuurkundige Lessen van de Abt Noliet'; en 'Over de Gedragingen van Kwikzilver bij Volle Maan' of: 'De Magneetsteen en de Schorpioen, Verhandeling over Werktuigen, die geen Voortbeweging behoeven'. Boeken
114