Als een bloedverwant of een trouwe vriend sterft, treft ons het verdriet diep. Maar we weten, dat we moeten berusten. Waarom kan niemand ooit berusten in het sterven van de duizenden, die naar Ausschwitz werden gesleept? Ze werden op verschillende tijdstippen geboren, maar ze stierven allemaal in dezelfde hel ver, ver weg, in hetzelfde uur, dezelfde vreemde eendere dood. Wat was de zin van dit alles, had dit alles een zin? Het is niet helemaal bijgeloof als mensen zeggen, dat een huis een ziel heeft. Het wordt gebouwd als een koud, zielloos stuk aanneemwerk. Dat is waar. Mensen trouwen en zijn gelukkig binnen de omsluiting van de vier muren. Een vezeltje van hun geluk blijft in het huis achter. Een kind wordt geboren. Er komt een draadje geluk bij. Mensen sterven en een slaapkamer wordt opeens een heilige plaats. En dan plotseling heeft dat huis een ziel. In die tot bouwvallen verzakte huizen, in de tot pakhuizen gedegenereerde woningen, in de straten en stegen van de oude buurt binden duizend vezeltjes de herinnering aan het leven, dat hier vroeger zo uitbundig golfde tussen de hoge oevers van het verkeer. Ja, en dan zijn er nog veel meer redenen, waarom de paar Joden, die er over zijn, niet door hun eigen stad kunnen lopen zonder knagend verdriet en liever buiten zijn gaan wonen en dat heeft niets te maken met de vraag of ze godsdienstig zijn of niet. Maar laat ik niet proberen die redenen met woorden te verklaren. Wie hetzelfde verdriet voelt, Jood of niet-Jood, heeft de verklaring niet van node, en wie die smart niet begrijpt heeft aan de uitlegging niets.
Daarom doen alle Amsterdammers zo sentimenteel, nu de oude buurt tussen Waag en Weesperplein tegen de grond gaat.
95