tikje leven heeft gekregen. Kenners drukken eerst op de buik van een schelvis; is die zacht-veerkrachtig, dan is het een opgeblazen dier. Maar vreemde kopers grijpen gretig en pas als het mes in het ingewand zinkt, en de gespannen buikwand van het beest plotseling inzakt als de kaken van een grijsaard, bemerken ze, dat ze geen koopje hebben gehaald - meestal merken ze|ook datnieteens. Zo'n vissenbuik houdt de lucht echter niet langer dan een uur vast. Dan moet het blaaspennetje opnieuw in de opening geduwd worden. Dat zou op zichzelf niet zo erg zijn, ware het niet, dat de politie tegen deze vorm van verlakkerij ernstige bezwaren koestert. De dienders wandelen dus met argwanende blikken langs de stallen. Als er een opgeblazen vis ligt blijven ze in de buurt rond scharrelen. Vroeg of laat moet de vis van een nieuwe voorraad mensen-adem worden voorzien. Dan vallen er bekeuringen. Het is een voortdurende oorlog tussen burgers en overheid. De visverkopers zijn omgeven door hun adjudanten. In de Vissteeg vindt een geïmproviseerde, maar goed werkende, arbeidsdeling plaats. De visvrouwen verkopen; méér doen ze niet. Als de koop tot stand is gekomen, roepen ze: 'Raanmachers'
Raanmachers zijn de rein-makers, de schoonmakers. Voor een
paar centen maken ze de vis schoon, en voor een cent extra maken
ze de vis goed schoon, met water en een borstel. Dan is hun taak
afgelopen.
Roept de visvrouw:
'Haambrengers.'
Haambrengers zijn de jongens, die voor een paar centen de vis 'haam' (heim = thuis) brengen.
De raanmachers en de haambrengers kennen hun klanten beter
78