De grossiers in manufacturen houden kantoor in kleine, donkere hokjes, waar de hele dag het licht moet branden; alle ruimte in het pand wordt in beslag genomen door het magazijn. Maar de handelswaar is te overvloedig voor de magazijnen. Pakknechtjes -in-opleiding bewaken balen textiel, die voor de deur opgeslagen liggen. Hoe drukker de grossierderij beklant is, des te luidruchtiger is het gedoe voor de deur.
In de vele winkels, waar etenswaren worden verkocht, neemt de uitstalling van lekkernijen zoveel ruimte in beslag, dat er nauwelijks plaats blijft voor een toonbankje. De winkeliers vluchten uit hun huis de straat op. Ze bedienen de klanten op straat. Meneer Wessel snijdt van vroeg tot laat gezoute zalmen in vliesdunne plakjes; de vette buikstukken (de 'wammen') en de nekjes bewaart hij, onder de toonbank voor de vaste klanten. In de kelders hangen de ganzen aan lange rekken en de kippen liggen op planken, feestelijk voorzien van een loodje, waarop een kind kan aflezen op welke dag de dieren onder rabbinaal toezicht zijn geslacht. Heimie Cozijn, de poelier, zit, halfin de kelderopening, halfop de publieke straat, de ganzen te ontdoen van hun witte jasjes. De vrouwtjes in de buurt lusten geen geplukte ganzen. Ze kopen alleen maar gevilde. Ze koken er eerst een dikke rijst-soep van met Spaanse erwten en foelie, en daarna braden ze de gans met veel vet en foelie en een snuifje saffraan.
In de slagerswinkels schillen de knechts peuterig de vliezen van de biefstukken. Van biefstukvellen trekt een goede huismoeder lekkerder bouillon dan van mergpijpen.
Arme mensen kopen kopvlees, dat zoeter van smaak en weker van substantie is, maar met een uitje en een lepeltje suiker gebraden, smaakt het beter dan het fijnste en duurste vlees van Van Rijn uit de hal in de Amstelstraat.
66