familie, die met hun tandeloze kaken dat harde spul niet kunnen vermalen, worden in schone linnen lappen de nootjes met een hamer tot fijne poeder gebeukt. Nootjespoeder, cocos en chocola, dat is wat de engeltjes in de hemel krijgen als ze jarig zijn. Daarna komen de mangelen. De kinderen staan van hun stoelen op. Hun prerogatief is, dat ze pinda's mogen eten, lekker lang-uit liggend op de grond onder de tafels, met het bordje tussen de handen. In de eerste plaats morsen ze dan niet zo met de schillen. Maar (veel belangrijker) alle mangeltjes, die de volwassenen, soms werkelijk per ongeluk laten vallen, zijn voor de kleintjes. Dan komt het fruit, de vijgen, de dadels, de kokelekootjes, de sinaasappelen, de mandarijnen.
Tegen elf uur gaan de Uchten achter de gordijnen in alle huizen laag branden. Over de huizen daalt de grote stilte. Het rumoer van de drukke werkweek is al uren geleden verstomd. Nu zwijgt ook de luidruchtige innigheid van het gezinsleven. Het is alsof over de hele buurt een grote glazen stolp wordt gezet, die alle gerucht van buiten afsluit. De grote rust van de vrijdagnacht breekt aan, die overgaat in de roerloosheid van de Sjabbesmorgen. Geen gerucht van mensen op straat. Geen gekraak van handkarren. Geen kinderen, die naar school gaan. Alleen wat vrome mannetjes, die naar 'sjoel' schuifelen, onder de arm de fluwelen zak met het gebedskleed.
De lange eerbiedwaardige Sabbath duurt en duurt en duurt, totdat de eerste ster aan het uitspansel zichtbaar is. Speizigobend is aangebroken. In de huizen zingt men:
Ledowied boroeg De Sjabbeslamp gaat uit... Uit... uit... Uit!...
63