aan hun existentie verplicht om vijf uur in de vroegte aan het hek van de Handelskade anderhalf uur te blauwbekken. Komt de ploegbaas om half zeven uit zijn warme kantoor om volk voor vandaag te 'besteken'. Wie vooraan bij het hek staat heeft de meeste kans op een karwei van een dag. Ze dringen en vechten om door de machtige werkgever opgemerkt te worden. De mens, die werk zoekt, is de mens een uitgehongerde wolf. De ploegbaas heeft zijn sympathieën en antipathieën. Hij pikt de sterken eruit. Alleen als de haven stampvol ligt met schepen, die allemaal evenveel haast hebben om weg te komen, komen de niet-zo-erg-sterken aan de beurt om de hele dag onder balen meel van vijf en zeventig kilo te lopen.
Wat doen die niet-zo-erg-sterken, als ze om half zeven weten, dat ze aan de kaai vandaag geen riks zullen verdienen? Ze hollen naar de tram. Bij de karrebaas huren ze een handkar voor een kwartje per dag. Om half acht staan ze bij grossier Mok in de Houttuinen. 'Geef mij vandaag een kist sinaasappelen.' 'Wat doen de citroenen vandaag?'
'In appelen en peren is geen cent te verdienen. Ik denk dat ik het vandaag met bananen ga avonturen.'
Mok geeft crediet aan de venters, die de vijf gulden handelsgeld niet in de zak hebben. Ze zijn goud-eerlijk. Hij rekent geen rente. Hij is nog nooit aan iemand een cent tekort gekomen. De Wandelende Jood duwt een handkar. Elke ochtend begint hij aan de volgende etappe in de zwerftocht over de wereld. Hij heeft zijn eigen vocabulaire. Geld ontvangen noemt hij 'leizen'. Als zijn ontvangsten de hoogte hebben bereikt van wat hij foor alle handelswaar heeft moeten neertellen, zegt hij: 'Ik heb kering.'
Wat hij daarna nog ontvangt is: rewogem, winst.
4i